“The rose has but a summer reign;The daisy never dies.” (James Montgomery (1771-1854) Symbool van zuiverheid en onschuld Indien ik zou vragen: “Wie kent het madeliefje niet?”, dan zou ik wellicht weinig of geen vingers de hoogte zien ingaan. Sommigen zullen zelfs beweren – en …
Na een flinke regenbui is de natuur nat en hangen er overal druppels. Maar als het niet geregend heeft, is het een bijzonder vreemd gezicht. Hier bij een echte tonderzwam (Fomes fomentarius) waarbij grote druppels “zweet” aan de groeirand hangen. Deze druppelvormige uitscheiding van vocht …
Als je door Brugge wandelt zie je overal op oude vestingmuren, op bruggen en kademuren, op de stoep, tegenaan huisgevels en op daken de muurleeuwenbek, met zijn sierlijke lila bloempjes met kleine gele vlekken. Gelukkig niet enkel in Brugge, evenzo in andere steden, want deze typische stadsplant is een schoonheid. Klein wat formaat betreft, en ogenschijnlijk teer en kwetsbaar, maar vergis u niet, het is een echte survivor die heel wat kan verduren.
Oorspronkelijk is het een bergplant uit Zuid-Europa. De mens heeft hem over Europa verspreid en in het begin van de 17de eeuw kwam hij hier terecht. In Vlaanderen is hij vrij algemeen in stedelijke gebieden, maar toch zeldzaam in de Kempen. Al sinds de tweede helft van de zestiende eeuw is het ingeburgerd in Vlaanderen. Al in 1554 wordt het door Dodoens beschreven. Het is één van de meest voorkomende muurplanten. De soort is een echte pionier die op verweerde muren kan kiemen.
Al heel vroeg in de lente – soms al in maart of april – verschijnen de eerste bloemen van het muurleeuwenbekje en de bloei gaat door tot de eerste vorst zijn intrede doet. Overal langs de langgerekte, vaak roodachtige stengels verschijnen de bloemetjes. Ze zijn klein – nog geen centimeter groot – maar meer dan de moeite waard om eens van dichtbij te bekijken. De kleur van de bloemetjes is schitterend violet met twee opvallende, gele vlekken. Een loepje kan goede diensten bewijzen.
Ingenieus
Muurleeuwenbek is daarenboven bijzonder ingenieus. Insecten kunnen tussen de boven en de onderlip door de bloem bezoeken en zorgen voor de bevruchting. Ze worden daarbij door de mooie tekening op de onderlip en de twee gele knobbels geleid. Na de bevruchting buigt de bloemsteel naar de muur, zodat de zaadjes tegen de muur in spleten en voegen in het metselwerk gedrukt worden.
De manier waarop de zaden zich verspreiden en naar de muur toe ‘buigen’ is een ingenieuze aanpassing waardoor de plant in deze specifieke habitat kan groeien.
De zaden zitten meestal in kleine capsules. Als deze capsules rijpen en uitdrogen splitsen ze zich open en laten ze de zaden erin los. De capsules zijn bevestigd aan een slanke steel en hier komt de unieke aanpassing in het spel.
Hygroscopisch
De steel van de zaadcapsule is hygroscopisch, wat betekent dat deze reageert op veranderingen in de vochtigheidsgraad. Als de lucht droog is droogt de steel uit. Deze actie buigt de zaden effectief naar de muur toe, waardoor ze in contact komen met het oppervlak. Daarna kunnen de zaden eraan blijven kleven, ontkiemen en beginnen groeien. Deze aanpassing zorgt ervoor dat de zaden in een gunstige omgeving terechtkomen voor kieming en groei. Recente onderzoeken brachten ook de invloed van bepaalde groeihormonen aan het licht.
Als de vruchten gewoon naar voren zouden staan, dan zou het zaad vallen. Dat zou een haast onmogelijke klim worden om weer boven te geraken. Ook mieren dragen hun steentje bij. Zij verslepen de zaden van het plantje naar hun nest, waarbij onderweg het nodige wordt gemorst. De mieren is het alleen te doen om het ‘mierenbroodje’, een oliehoudend en koolhydraatrijk aanhangsel op het zaad, waarmee de larven worden gevoed.
Muurleeuwenbek plant zich ook makkelijke vegetatief voort, dus door steeds vanuit de stengel nieuwe plantjes te krijgen.
Naamgeving
De geslachtsnaam ‘Cymbalaria’ is afgeleid zijn van ‘kymbalon, wat ‘cimbaal’ of ‘bekken’ betekent. Dit verwijst naar de vorm van de bladeren. De soortaanduiding ‘muralis’ betekent uiteraard ‘muur’. Leeuwenbek in de Nederlandse naam verwijst naar de gelijkenis van de bloem met de muil van een leeuw, al moet ik toegeven dat die gelijkenis mij volkomen ontgaat… Ziet u het?
Culinair gebruik
Hoewel er geen sterk bewijs bestaat dat suggereert dat de plant giftig zou zijn voor mensen wordt het weinig culinair gebruikt. De blaadjes van de muurleeuwenbek zijn eetbaar en worden in de mediterrane regio in salades verwerkt. Ze hebben een pittige smaak. Oudere bladeren worden bitter. De bloemetjes kunnen dienen als eetbare decoratie.
Medicinaal gebruik
Hoewel de geneeskrachtige eigenschappen niet goed gedocumenteerd of uitgebreid onderzocht zijn werd de plant in de traditionele volksgeneeskunde gebruikt voor de heling van wonden.
Sommige herboristen suggereren dat de bladeren van de plant lokaal kunnen worden gebruikt om wonden en kleine huidirritaties te helpen genezen. Het werd destijds gebruikt als een mild ontstekingsremmend middel en heelmeesters brachten kompressen van de plant aan om ontsteking te verminderen. Muurleeuwenbekje werd eveneens gebruikt om nare gevolgen van insectenbeten te verzachten.
In de volksgeneeskunde werd het eveneens gebruikt als slijmoplossend middel om hoesten en ademhalingsklachten te verlichten. Er is echter geen wetenschappelijk bewijs voor de effectiviteit van dit gebruik.
Waarschuwing
Er is gemeld dat de plant milde laxerende effecten kan hebben.
Houd er rekening mee dat de informatie over het medicinale gebruik van Cymbalaria muralis voornamelijk anekdotisch is en gebaseerd is op traditionele volksgebruiken. Er is beperkt wetenschappelijk onderzoek om deze beweringen te onderbouwen en de veiligheid en effectiviteit van het gebruik van deze plant voor medicinale doeleinden zijn niet goed gedocumenteerd. Als u overweegt een plant voor medicinale doeleinden te gebruiken, is het van essentieel belang dat u een zorgverlener of deskundig fytotherapeut raadpleegt voor de juiste begeleiding en om uw veiligheid te waarborgen.
Drie soorten Er zijn drie soorten rozen die rozenbottels voortbrengen. De hondsroos of Rosa canina wordt zowat een à 3 meter hoog. Ze bloeit van juni tot en met juli met een wonderlijke zoete geur. De bloemen zijn wit tot roze en zijn 1,5 à 2 cm …
Wie door Brugge wandelt en ziet hoeveel klein glaskruid op de oude kademuren van de reien en op de stoep voorkomt, vermoedt wellicht niet dat we hier te doen hebben met een plant die in Vlaanderen als zeldzaam te boek staat. Het is een echte …
De witte – er is ook een gele honingklaver – bloemetjes van deze plant ruiken naar honing De plant heet honingklaver maar is geen Klaver. De blaadjes lijken wel op die van klaver.
De herkomst van het woord klaver is onzeker. Het kwam al voor in het Middelnederlands (tussen 1200 en 1500) als ‘klever‘ en ‘clavere’. Het woord zou ook afgeleid kunnen zijn van het Oud Germaanse ‘cloefre’, wat wil zeggen splitsen of klieven, en dat zou slaan op het in drieën gespleten blad.
De Nederlandse naam klaver komt mogelijks ook van een Indo-Germaanse grondvorm glei (smeren), naar het kleverige vocht van de bloemen. Honingklaver bevat veel nectar, vandaar de Nederlandse naam. Melilotus bestaat uit de Griekse woorden meli (honing) en lotus (klaver). Alba betekent wit.
Vlinderbloemenfamilie
De witte honingklaver is een 0,5 à 1,5 m hoge, eenjarige of tweejarige plant uit de vlinderbloemenfamilie en is in staat om stikstof te binden uit de lucht in de wortelknolletjes. Hierdoor wordt de grond vruchtbaarder als de plant wordt gemaaid.
De klaverbladeren zijn drietallig, klaver-drie dus… De witte bloemen groeien in langgerekte trossen en bloeien van juni tot oktober. De kale peulen die ontstaan na bevruchting zijn bruinachtig. Het liefst niet zaaien op zure grond. De plant bevat coumarine. Deze stof geeft de geur aan pas gemaaid gras of lievevrouwebedstro. De geur kan men nog jaren na het drogen waarnemen.
Geef motten geen kans
Lang voordat mottenballen in gebruik kwamen had de huisvrouw al een eigen middel om te voorkomen dat motten zich te goed deden aan kledingstukken of gordijnen. Ze trok er op uit om wat gele of witte honingklaver of, als dat onvindbaar was, wat witte honingklaver te plukken.
Die plant nam ze dan mee naar huis, waar ze hem droogde en in dezelfde ruimte legde waar de kleuren hun zomer of winterslaap hielden. Wanneer ze die kleren een paar maanden later weer tevoorschijn haalde waren die niet door motten geteisterd, en geurden ze zo lekker als een grasveld in het voorjaar.
Let op: bij beschimmeld hooi kan de coumarine in giftig cumarol of zelfs in dicumarol omgezet worden. Dit zijn bloedverdunnende stoffen waardoor – soms zelfs dodelijke – bloedingen kunnen ontstaan bij dieren die dit hooi eten. Overigens is het juist weer deze stof, die in de juiste dosering bij trombose gebruikt kan worden. (uit: Wikipedia – bewerkt)
Laat het zoemen met bloemen
Onze bijen stellen het vandaag niet zo goed. Ze zijn nochtans erg nuttig en een onmisbare schakel in de natuur. Denk maar aan de bestuiving. Eén van de problemen is het verdwijnen van bloemen met nectar in tuinen, bermen, weilanden en op akkers. Maar daar kunnen we vrij makkelijk iets aan doen.
De provincie West-Vlaanderen ontwikkelde twee bloemenmengsels die aantrekkelijk zijn voor bijen. Met het eerste mengsel kun je een bloemenakker aanleggen. Aangezien het hier over éénjarige kruiden gaat moet je deze elk jaar opnieuw uitzaaien. Het tweede mengsel is geschikt voor een bloemenweide. Een bloemenweide is een grasveld met meerjarige kruiden dat jaarlijks gemaaid dient te worden om het volgende jaar opnieuw van de bloei te kunnen genieten.
Witte honingklaver behoort tot het zaadmengsel voor de bloemenweide.
Habitat
Zoals vele nieuwkomers onder de stadsplanten, is ook de witte honingklaver van oorsprong een steppebewoner. En dat is te zien, want de witte honingklaver groeit liefst op open, zanderige grond, zonnig en droog. Bouwterreinen, droge bermen van wegen en spoorwegen, bedrijventerreinen en braakliggende grond zijn favoriete groeiplaatsen. Ze groeien vaak samen met hun familielid de citroengele honingklaver (Melilotus officinalis).
Botanische kenmerken
Honingklavers zijn tweejarige planten, die met winterknoppen overwinteren. Deze knoppen groeien aan de voet van de plant, op de dikke penwortel die vol reservevoedsel zit. In de voorzomer schieten de planten fors omhoog en vormen een struikachtige, sterk vertakte plant met talloze bloemtrosjes.
De smalle, zijdelings samengedrukte bloemetjes zijn nog geen cm lang. Ze staan in lange trosjes. De bestuiving vindt vooral plaats door honingbijen en zweefvliegen. Elk bloemetje vormt een kleine peul, waarin meestal maar één zaadje zit.
De blaadjes zijn, zoals bij klaver hoort, drievoudig, smal, lang en licht getand.
Cumarine
Deze planten vormen cumarine die voor medische doeleinden wordt gebruikt, maar ook in rattengif. Honingklaver heeft een bloedverdunnende werking. De planten worden door vee wijselijk niet gegeten. Vanaf de middeleeuwen werden ze gekweekt om de geneeskrachtige eigenschappen. De bloeiende toppen van de plant werden gedroogd en als poeder of aftreksel, zowel in- als uitwendig, voor een groot aantal kwalen gebruikt.
Na de hoofdbloei, vanaf juni, volgt vaak een tweede bloei in de nazomer tot in de herfst. Uit de bladoksels ontwikkelen zich uit slapende knoppen nieuwe bloeiaartjes.
In de winter staan de planten nog struikvormig rechtop en de wind schudt dan de zaden uit de peultjes.
Er bestaat een “boerenkaas met honingklaver” uit de Polderstreek.
Stout onkruid Het eerste wat ik te horen kreeg toen ik als peuter een brandnetel aftrok om te proeven of hij lekker smaakte was: “Pas op! Pas op!”. Moeder suste nadien haar schreiende eerstgeborene met zoentjes op de geprikte huid. “Stoute brandnetel!”, fluisterde ze in …
Vandaag wil ik het even hebben over een bijzonder interessant en fraai uitgegeven boek, dat bovendien niet duur is: “Geheimen uit de kloostertuin”. De auteur – Tine Brugge en Isabel Rottiers (fotografie) – put uit de unieke rijkdom van de kloostertuinen als bron van levensonderhoud, …
‘Wat voor nut heeft het dat ze namen hebben,’ zei de Mug, ‘als ze daar geen antwoord op willen geven?’ ‘Ze hebben er niets aan,’ zei Alice; ‘Maar het is nuttig voor de mensen die ze een naam geven, denk ik. Zo niet, waarom hebben de dingen dan überhaupt een naam?” (Lewis Carroll, Through the looking-glass)
Alice dacht aan insecten, maar het gaat ook op voor planten: de naam is niet direct relevant voor de plant, maar wel voor wie informatie over die plant wil vastleggen of delen met anderen.
Verwarring
Er is redelijk wat verwarring over de schrijfwijze van plantennamen. In sommige boeken en websites zie je ze met een hoofdletter, in andere dan weer met een kleine letter. Hoe zit het nu juist en welk advies geeft de Taalunie?
Algemene regel
Plantennamen worden – net als dierennamen trouwens – in algemene teksten met kleine letters geschreven: geranium, monnikskap, ooievaarsbek, begonia, hortensia, rode beuk, grove den, enz… Voor plantenfamilies geldt hetzelfde: duizendknoopfamilie, vlinderbloemenfamilie, kruisbloemenfamilie, papaverfamilie, enz…
Uitzondering
Een hoofdletter komt alleen in het volgende geval voor:
Als in de plantennaam een aardrijkskundige naam als bijvoeglijk naamwoord zit. Bijvoorbeeld: Amerikaanse eik, Kaukasisch vergeet-mij-nietje, Europese hanenpoot, enz…
Wetenschappelijke namen
Wetenschappelijke namen voor soorten hebben een tweeledige naamgeving, die in 1753 is ingevoerd door Carolus Linnaeus. Dit betekent dat iedere naam uit twee delen bestaat: de naam van het geslacht wordt met een hoofdletter geschreven, en die van de soort met een kleine letter. Bijvoorbeeld; Ranunculus acris voor de scherpe boterbloem, of Stellaria media voor de vogelmuur.
Wetenschappelijke plantennamen worden steeds vaker gebruikt, niet meer alleen onder wetenschappers en in flora’s en encyclopedieën, maar ook door leken en in tuincentra. Bovendien worden veel niet-inheemse planten ingevoerd die geen Nederlandse volksnaam hebben.
Vakteksten
In vakteksten, zoals een dieren- of plantengids, wordt voor Nederlandse namen soms ook de Latijnse conventie gehanteerd. Dat wil zeggen dat elke plantennaam met een hoofdletter begint: Grote ratelaar, Gewone zandmuur. Dit heeft als voordeel dat duidelijk is of kleuraanduidingen of woorden als ‘kleine’ en ‘grote’ deel uitmaken van de naam of niet.
In de gegeven voorbeelden is het woord Grote dus geen bijvoeglijk naamwoord, want de Grote ratelaar is niet meteen groot. Maar het onderscheid met de Kleine ratelaar is duidelijk.
En de Gewone zandmuur is geen ‘gewoon’ plantje.
Dat hoofdlettergebruik is echter niet in overeenstemming met de Nederlandse spelling
Een plant die je in de stad vaak op de stoep, tegenaan huisgevels, in de straatgoot of op braakliggende terreinen aantreft is het perzikkruid (Persicaria maculosa). Het is een algemeen voorkomende, eenjarige plant die houdt van stikstof- en fosfaatrijke grond. Vandaar dat hij niet zelden te …
“Urtica” heeft den naam gekregen van het branden Want als men die aenraeckt ontsteeckt sy onze handen” Macer Floridus zoals vermeld bij Dodoens (*) Grote en kleine brandnetel Wie kent de brandnetel niet? De meeste mensen hebben een grondige hekel aan de plant en mijden hem …
Mijn zondagse stadswandeling door Brugge had weer enkele aangename verrassingen in petto.
Muurfijnstraal
Reeds van het begin van de lente bloeit de muurfijnstraal (Erigeron karvinskianus) op de kademuren langs de Reie te Brugge, en zoveel maanden later – we zijn bijna eind oktober – staan er nog vele planten te bloeien dat het een lust is om te zien. (Zie foto boven)
Muurfijnstraal (Erigeron karvinskianus, synoniem: Erigeron mucronatus) is een vaste plant uit de composietenfamilie. De plant is afkomstig uit Mexico. Daarom wordt het ook wel het ‘Mexicaans madeliefje’ genoemd. Einde negentiende eeuw raakte het over de wereld verspreid. De plant werd voor het eerst waargenomen op oude kademuren langs de Leie in de stad Kortrijk (2001). In de daaropvolgende jaren is muurfijnstraal in verschillende Vlaamse steden ingeburgerd. Eerst in Brugge (2002), later ook in Gent (2006). Momenteel ook bekend in Antwerpen, Koksijde, Menen, Roeselare, Veurne, … en ongetwijfeld ook in verschillende andere steden.
Dwergmispel –Cotoneaster
Op de kademuur langs de Verversdijk (Brugge) vonden we een dwergmispel. Dwergmispel (Cotoneaster) is een geslacht uit de rozenfamilie (Rosaceae). Het omvat ongeveer 90 soorten.
Het natuurlijke verspreidingsgebied van de meeste Cotoneaster-soorten ligt in de gematigde streken van Azië met als belangrijkste gebieden de Himalaya en Zuidwest-China. Het is een agressieve groeier die de inheemse vegetatie verdringt. Bovendien zijn alle delen van de plant, vooral de vruchten, licht giftig. Verschillende Cotoneaster-soorten zijn bezig met een opmars in Vlaanderen. Verwilderde exemplaren komen vooral voor in stedelijke omgevingen en door de mens gecreëerde habitats, zoals muren.
Cotoneaster-soorten zijn agressieve groeiers die, eenmaal gevestigd, de inheemse vegetatie verdringen. De soorten vormen dichte begroeiingen, variërend van dikke matten laag bij de grond tot volwaardige struiklagen. Als gevolg van de dichte begroeiing krijgen inheemse soorten geen licht meer en worden zij verdrongen. Met name in duingebieden zorgt dit op meerdere plekken al voor grote problemen. Het gaat hierbij voornamelijk om de Cotoneaster horizontalis (vlakke dwergmispel).
Cotoneaster-soorten staan momenteel niet op de Unielijst van invasieve exoten. Dit betekent dat er geen wettelijke plicht is om deze soorten te bestrijden. Wel is het verboden om sommige soorten aan te planten in de omgeving van de bedrijfsmatige teelt van boomkwekerijen in verband met bacterievuur.
De keizerskaars (Verbascum phlomoides) op de hoek van de Coupure en de Predikherenstraat staat er nog steeds in bloei. Een onverlaat heeft wel de hoofdstengel afgebroken, maar de plant heeft verschillende boeistengels gevormd waaraan nog steeds bloemetjes staan. De plant, die een hoogte kan bereiken van 30 tot 150 cm, vormt een rozet van gesteelde, tongachtige bladeren waaruit een bloeistengel ontspruit met gele bloemen die bloeien van juli tot augustus. (We zijn nu al 22 oktober!) De bloeiwijze is een dichte, aarvormige, wollige tros. In de onmiddellijke omgeving heeft de plant zich uitgezaaid en zijn jonge zaailingen te zien die, hopelijk, volgende zomer ook tot volwassen exemplaren zullen uitgroeien.
Coupure
Nog meer goed nieuws valt te melden over de kademuren aan de Coupure (Brugge). De voorbije zomermaanden kregen deze oude muren een ‘onderhoudsbeurt’ die alle muurvegetatie had vernietigd. Het is verheugend te zien dat deze biotoop zich geleidelijk aan herstelt. Er staan al weer enkele rode spoorbloemen in bloei, muurfijnstraal, klein glaskruid, wolfspoot,… De biotoop heeft dus minder schade opgelopen dan aanvankelijk gevreesd. Het bewijst nog maar eens hoe krachtig het natuurlijk herstellend vermogen van deze wilde planten is.
In tegenstelling tot Wallonië, waar rode spoorbloem al erg lang ingeburgerd is, is de soort in Vlaanderen steeds erg zeldzaam geweest, ongetwijfeld bij gebrek aan geschikte groeiplaatsen. Op de weinige huidige groeiplaatsen in Vlaanderen waar rode spoorbloem ingeburgerd is, wordt ze gevonden op stenig substraat, steeds in uitgesproken zonnige omstandigheden: oude muren, kanaaloevers enz. Opvallend is dat bijna alle standplaatsen gelegen zijn langs waterwegen. In de regio van herkomst is rode spoorbloem te vinden op zonnige rotswanden. (bron: Ecopedia)
Bleekgele droogbloem
Ook goed nieuws is dat de Bleekgele droogbloem op vele plaatsen in de stad opnieuw terug van weggeest is. Zowel aan de Coupure als in enkele belendende straten vond ik jonge exemplaren, waarvan enkele nog in bloei (zie foto). Door zijn viltige uiterlijk is de Bleekgele droogbloem gemakkelijk te herkennen. Het is een pioniersoort die aan de top van de onvertakte stengels kluwens van hoofdjes heeft staan met oranje kleurige buisbloemen.
Bleekgele droogbloem is een vrij zeldzame soort in Vlaanderen. Het verspreidingspatroon bestaat uit verschillende kerngebieden. Het talrijkst is de soort in de Duinen en in het Antwerpse havengebied, waar grote oppervlaktes pioniersvegetatie aanwezig zijn op de opgespoten terreinen. Ook in andere grotere industriegebieden (haven van Zeebrugge, Gentse kanaalzone) duikt bleekgele droogbloem regelmatig op. De soort is vrij talrijk in het Midden-Limburgse vijvergebied. Het totale aantal vindplaatsen neemt toe, voornamelijk op de grote opgespoten terreinen in de havengebieden. (Bron: Ecopedia)
Vindingrijk
En tenslotte: een hartverwarmend voorbeeld van hoe je creatief met wilde planten kan omspringen. Een creatieveling heeft op zijn fiets een bak met o.a. muurleeuwenbekje gemonteerd. Of de fiets nog gebruikt wordt weet ik niet. In ieder geval staat hij mooi te pronken aan de voorgevel van dit huis langs de Coupure. Proficiat mijnheer of mevrouw voor dit originele concept. Het toont aan dat stadsplanten steeds meer gewaardeerd worden.
In deel drie bespreken we nog een aantal vondsten van jonge zaailingen van bomen en struiken die je op muren en tegen gevels kan aantreffen. Zomereik De zomereik (zie foto hierboven) is een zeer lang levende boom. Van de inheemse eiken bestaan twee soorten, de …
Regenweer vandaag, maar tussen de regenvlagen door hadden we toch tijd voor een korte wandeling in de stad. En dat leverde opnieuw enkele fraaie beelden op. Buddleja In de buurt van het Begijnhof te Brugge vonden we op de kademuur een vrolijk bloeiende Buddleja (zie …
Sambucus nigra, ook wel gewone vlier of zwarte vlier genoemd, is een middelgrote bladverliezende boom met een rond opgaande vorm en op latere leeftijd een brede kroon met afhangende takken. In mei en juni bloeit de zwarte vlier met grote sterk geurende witte bloemtuilen. Het is een feest voor oog en neus, want de bloemen geuren heerlijk zoet. In de herfst verschijnen de eetbare, zwarte bessen. De vlier is goed winterhard, verdraagt goed zeewind en luchtvervuiling, lokt bijen, insecten en vlinders.
De vlier is tot in de toppen van zijn twijgen doordrenkt van oude magie, rijke en mysterieuze mythologie en legenden. Door de geschiedenis heen is zijn karakter met ambivalentie afgebeeld: vriendelijk en welwillend enerzijds, hatelijk en boosaardig anderzijds.
Zowel in binnen- als buitenland doen veel oude legenden over de vlier de ronde.
Net als andere bomen met witte bloesem, zoals meidoorn en lijsterbes, is de vlier doordrenkt van mythologie waarin feeën en godinnen een rol spelen.
De vlier in rituelen, mythologie en devotie
De vlierstruik behoorde tot de heilige bomen van de Germanen. De boom was gewijd aan Donar/Thor, de Dondergod, en ook aan de godin Freya, die in de Noorse mythologie de godin van de vruchtbaarheid was. Later werd die godin in Duitsland ‘Frau Holle’ genoemd, in Denemarken ‘Hyldemoer’ en in Nederland ‘Vrouwe Arda’ of ‘Vrouw Holle’. Vandaar dat Hyldemoer en Vrouw Holle in een vlierstruik woonden en ze het zinnebeeld werden van de wedergeboorte.
In de noordelijke streken van Europa plantte men vroeger, bij de bouw van een huis waar een jong koppel zou gaan wonen, een vlierstruik, opdat ze de zegen van Hyldemoer zouden hebben en dus gezegend zouden worden met veel kinderen.
Maar aan de mythische ‘Vrouw Holle’ werden ook bovennatuurlijke krachten toegeschreven die veel schade konden berokkenen.
Net als lijsterbes zagen mensen vlier als een beschermende boom. Het was gunstig als de vlier in de buurt van iemands woning groeide, vooral als het zich daar zelf had gezaaid. Als de lijsterbes best aan de voorkant van het huis stond, dan stond de vlier beter aan de achterdeur. Mensen geloofden dat het boze geesten ervan weerhield het huis binnen te komen.
Als schutsboom wordt aan de vlier een waaier van afwerende eigenschappen toegeschreven. Hij behoedt bijvoorbeeld tegen brand, tegen toverij, helpt boter, eieren, melk en room te bewaren, en vrijwaart het huis van blikseminslag. Omdat Christus’ kruis uit vlier zou gemaakt zijn, en dat daarom de bliksem nooit zou inslaan op een vlier, werd schuilen onder een vlierboom tijdens een onweer als veilig beschouwd.
Het is al lang bekend dat de geur van de bladeren vliegen afstoot. Deze folklore is dus mogelijk voortgekomen uit de noodzaak om ziekteverwekkende insecten uit de keuken te houden. Mensen hingen ook bosjes bladeren bij deuropeningen, in veeschuren en vastgemaakt aan paardentuigen. Geplant rond boerderijen geloofde men dat het ervoor zorgde dat de melk niet ‘draaide’. Ze hingen kaasdoeken en ander linnengoed dat bij de melkveehouderij hoort ook te drogen aan vlierbomen. De geur die ze van de bladeren hebben opgenomen, heeft mogelijk bijgedragen aan de hygiëne in de boerderij.
Vlierbomen werden ook geplant voor bakkerijen als bescherming tegen de duivel, want die had het naar zijn zin in die hels hete bakovens.
In de Duitse en Scandinavische overlevering wordt de boom bewoond door “de oudere moeder” ( Hyldemöer ), wiens toestemming moest worden gevraagd voordat de boom zelfs maar werd aangeraakt, laat staan gekapt. Om gebruik te maken van de magische kracht van de boom, zouden de juiste gebeden en offers moeten worden gebracht, anders zou Hyldemöer wraak nemen. Het verbranden van vlierhout bracht dood en onheil en ‘wekte de duivel op’. Het werd nooit gebruikt als brandhout of verbrand nadat het was gekapt. Voedsel gekookt boven een vlierhoutvuur – als je al zo dwaas was om er een aan te steken – zou niet geschikt zijn om te eten.
In Denemarken mag men midden in de zomer niet onder een vlier slapen, omdat men de feeënkoning en zijn hele gevolg zou kunnen zien. Men zei dat de geur van de witte vlierbloesem iedereen vergiftigde die zo dom was om onder de boom in slaap te vallen. Zitten of slapen onder een vlier tijdens midzomer zou iemand in staat stellen om de feeën te zien, of zelfs om ze naar hun midzomerfeest te zien gaan. Het gevaar was toen naar de onderwereld te worden getransporteerd en niet te kunnen ontsnappen.
Vlier wordt zeker geassocieerd met een geestelijk wezen, of koningin, die een bewaker is van de onderwereld, waar feeën en de geesten van de doden verblijven.
Vlierbessen verzameld op Sint-Jansavond, wat net voor midzomernacht is, hebben hun bezitter van hekserij gered en magische krachten toegekend.
Met de opkomst van het christendom en de daaropvolgende vervolging van elke vorm van boomaanbidding werd de heilige vlierboom een heksenboom, en werden de oude verhalen aangepast aan de nieuwe religie. In de christelijke mythologie werd vlier afgebeeld als een boom van verdriet, omdat men zei dat Judas zichzelf aan de takken van een vlier had opgehangen. Dit zou de reden zijn voor zijn gebogen uiterlijk en gebogen takken: nooit meer zou iemand zelfmoord kunnen plegen met behulp van een vlier. En tot overmaat van ramp werd gezegd dat het kruis waarop Christus gekruisigd werd, gemaakt was van vlierhout. Zo’n schande kon de vlier niet verdragen en daarom heeft hij nooit meer rechtop en hoog kunnen groeien zoals andere bomen. Maar de sinistere reputatie van de vlier is veel ouder dan het christendom.
Desalniettemin leefden sommige van de oudere overtuigingen verder en bleven plattelandsbewoners vlier gebruiken voor de bescherming van huis en schuur. Ze spelden de bladeren boven de deuren om kwade heksen, demonen en andere snode invloeden af te weren. Vlierbomen werden bij huizen geplant om ze te beschermen tegen bliksem en boze geesten en om de vruchtbaarheid te bevorderen. Een gelukkige, zelfgezaaide vlier moet een plek krijgen om te groeien.
Tijdens de Middeleeuwen werd dergelijke volksmagie overal in Europa beoefend en vele merkwaardige gewoonten ontwikkelden zich toen het voorchristelijke en christelijke geloof versmolten. Maar zonder de context van de oude overtuigingen veranderden ze in bijgeloof.
Bij begrafenissen bijvoorbeeld, werden vaak groene vliertakjes in de kist gelegd ter bescherming tijdens de reis naar wereld van de geesten. Christelijke en voorchristelijke overtuigingen versmolten vaak tot samengestelde volksgebruiken met elementen van beide tradities.
Er wordt gezegd dat een heks zichzelf in een vlier kan veranderen en dat het hout ervan wordt gebruikt voor het maken van toverstokjes. En dankzij J.K. Rowling staat vlier nu ook bekend als het hout waarvan de krachtigste toverstok ooit werd gemaakt.
De vlier als dodenboom
De vlier is nauw verbonden met begrafenisrituelen. De struik werd ook vaak op begraafplaatsen geplant, en kruisen van vlier werden vroeger op nieuwe graven geplaatst: een bloeiende vlier liet zien dat de doden gelukkig waren en, nog belangrijker, niet zouden gaan lopen…
De voerman die de kist vervoerde, had een vliertak in zijn hand in plaats van een gewoon zweepje. Vliertakken werden ook op de kist gelegd. Her en der bestond ook de gewoonte om bij begrafenissen een ‘vlierkruis’ op de doodskist te leggen, en dat werd nadien op het graf gestoken. Als dit ‘vlierkruis’ nadien ging uitlopen dan was dat een teken dat de dode ‘zalig’ geworden was.
Vroeger geloofde men ook dat de vlier groeide op een plek waar bloed vergoten was. Daarom heette de struik in Wales ‘Plant of the blood of man’, en in Engeland ‘Deathwort’ (dodenwortel). In andere streken geloofde men dat de zielen van de afgestorvenen in de vlier huisden.
De vlier als duivelsboom
De vlier wordt in het volksgeloof ook als een duivelsboom voorgesteld. In de Duitse volksgedachte konden heksen in planten veranderen en in vlierstruiken wonen.
Daarom zou het gevaarlijk zijn om een huis te bouwen waar een vlier heeft gestaan.
Als men het vee met een vlierroede slaat begint het dier te bloeden of sterft het. Zelfs voor mensen kon de vlier schadelijk zijn. Volgens een Engels volksgeloof groeien kinderen niet meer als ze met een vlierstok werden geslagen.
Het werd ook afgeraden om vlierhout in de haard te verbranden. De duivel zou zich op de schoorsteen komen zetten, of men zou kiespijn krijgen, of het pluimvee op het erf zou sterven.
Een kindje dat in een wieg van vlierhout werd gelegd zou zeker ziek worden. De vlier had ook de reputatie ziekten te kunnen overbrengen op derden. Zo ging men naar een vlierstruik en wenste iemand reuma toe. Bij koorts sneed men een vliertak af en stak die in de grond onder het opzeggen van een versje. De voorbijganger die de tak zou aanraken, zou dan met de koorts opgezadeld worden.
In een volgende bijdrage over de vlier zullen we het hebben over de symboliek van de vlier, zijn rol bij als voorspellingboom, als toverboom, in de kruidengeneeskunde en bij magische rituelen.
De informatie in deze tekst werd voor een groot stuk gehaald uit het boek ‘Compendium van Rituele planten’ (Zie hieronder)
Bronnen en meer informatie:
Compendium van rituele planten in Europa; Marcel De Cleene & Marie Claire Lejeune; Mens & Cultuur Uitgevers N.V. – Gent
ISBN 90-72931-80-7
Een wetenschappelijk verantwoord overzicht van de kennis van de rituele planten door de eeuwen heen, vanuit, een breed perspectief en met een kritische blik op de juistheid van de vermelding van de plantensoorten in de literatuur. 1456 pagina’s, 314 kleurenfoto’s, 250 zwart-wit illustraties.